De gekste dingen kunnen je versteld doen staan. En het zijn meestal niet de dingen die ervoor bedoeld waren, maar zomaar iets. Een losse opmerking hier, een situatie in een bushokje waar je langsfietst. Een gedachte die je te binnenschiet terwijl je half naar een reclame luistert op de radio. Een foto.
Dat zou een aanmoediging kunnen zijn voor hen die twijfelen. Als het immers alles kan zijn hoeft het zich ook niet aan te kondigen als het grote idee. Het stempel dat je drukt kan zich afspelen buiten het blikveld van de stempelaar. Zo zijn de dingen die ik mij herinner uit de vriendschappen die ik had ongetwijfeld andere dan die van de betreffende vrienden. Je onthoudt wat je uitkomt, hoe het je uitkomt. Dat is niet altijd navolgbaar.
Dit zou een aanmoediging moeten zijn voor hen die wachten tot het zich aandient, op het moment waarop ze naar voren worden geroepen, het geroezemoes stilvalt, de ogen op hen gericht zijn om de juiste redenen, met de juiste verhouding tussen verwachting en vergevingszin. Het zou een aanmoediging kunnen zijn omdat het niet zo werkt.
Maar helaas. Zo werkt dat dus ook weer niet.
ik voel me het formaat van een pink
om me heen aarzelen de mensen niet om ruimte in te nemen
preventief. bij voorbaat.
en dus ontmoeten we elkaar op de drempel van mijn kleedhokje, ver voordat ik omgekleed ben.
altijd een thuiswedstrijd, zo kan je het ook zien.
Twee regels die mijn grootmoeder me leerde over je afscheid: cremeren is beter dan begraven, en na crematie moet je worden uitgestrooid. Op die manier zal er geen plek zijn waarover je nabestaanden kunnen denken dat ze het eigenlijk vaker zouden moeten bezoeken. Waarover ze zich schuldig zouden kunnen gaan voelen. En les 2: ben je ervan bewust dat de muziek die er gedraaid wordt op je uitvaart op sommigen het effect zal hebben dat ze die muziek nooit meer kunnen horen zonder aan die uitvaart te denken.
Gek: mijn broer zette laatst muziek op en keek me verwachtingsvol aan. Hij verwachtte dat ik het zou herkennen. Het was de muziek die er werd gedraaid op de crematie van mijn grootmoeder. Hij is dus zo iemand, ik niet.
Ik ben wel blij dat er geen graf is, of een steen. Ik weet zeker dat ik zo iemand ben die zichzelf kwalijk zou nemen er niet vaak genoeg heen te gaan. Terwijl ik mijn grootmoeder nog steeds bijna dagelijks mis. Maar een graf niet bezoeken zou me desondanks het gevoel geven gevoelloos te zijn. Verwarrend.
Ik denk vaak aan de dood. Aan mijn dood. Aan hoe het zou zijn als ik nooit zou zijn geweest. En of het daar, wanneer ik er straks niet meer ben, en beetje op lijkt. Dat wat aan mij herinnert bestaat op dit moment toch vooral uit mijn aanwezigheid, vermoed ik. Mijn fysieke aanwezigheid is het belangrijkste wat ervoor zorgt dat ik niet bij leven in de vergetelheid raak. Ik heb geen oeuvre of grote bijdrage geleverd. En die grafsteen zal er niet komen.
In spotify heb ik een afspeellijst, waarin ik nummers verzamel die ik overweeg te adviseren aan mijn nabestaanden als geschikt voor mijn uitvaart. Die lijst is continu in ontwikkeling. Stijgers, dalers, nieuwe binnenkomers… Een van de argumenten voor kunst is wat mij betreft dat hoe langer het duurt voor ik de lijst heb teruggebracht tot 2 of drie nummers, hoe langer het duurt voor ik klaar ben voor de dood. Ik reken op alle muziekmakers om me het beslissen onmogelijk te maken.
Ik vertelde een vriend ooit dat een van de criteria waarop ik een liedje beoordeel deze is: in hoeverre zegt het qua sfeer maar vooral qua tekstuele thematiek zodanig iets over mij dat het een plaats op mijn spotify-lijst verdient? Mooie liedjes zijn pas echt mooie liedjes als het geschikte uitvaart-liedjes zijn. Hij raadde me aan het om te draaien, en liedjes te beoordelen op hun geschiktheid als bruiloft-muziek. Gek genoeg bleken dat vaak dezelfde liedjes te zijn. Wat zou dat nou weer betekenen?
Mijn nieuwste strategie is het met zoveel mogelijk mensen delen van de liedjes op mijn spotify-lijst. Omdat ik weet dat als anderen de liedjes mooi gaan vinden, ik hen, wanneer ik die liedjes uit zou kiezen voor de grote dag, een dierbaar liedje door de neus zou boren. Ze zouden er nooit meer naar kunnen luisteren. En dat zou ik dan gedaan hebben.
Het klinkt misschien raar, maar de gedachte dat, wat ik ook bedenk om me zorgen over te maken, wat ik misschien zou moeten doen, wat écht af moet: het doet er allemaal niet meer toe. Ik zit hier, en dat al altijd zo zijn. Ze brengen me eten, er is verwarming en televisie. Er is regelmaat en duidelijkheid. Ik hoef niet ambitieus te zijn, ik hoef niet te hopen dat iemand interesse heeft in mijn eventuele (al dan niet politieke) meningen. Ik heb het recht verworven met alles te mogen stoppen, alles uit mijn handen te laten vallen. Ik hoef er alleen nog maar te zijn, totdat ook dat stopt. Jaloers?
Praten met mensen die je niet begrijpen is vervreemdend. Praten met mensen waarvan je het gevoel hebt dat ze je voor de gek aan het houden zijn, omdat gesprekken gaan over zaken als nasi en meubels en vakantie en televisieprogramma’s en kleding en mode en wat hij zei toen ze dat deed en hoe de andere daarbij keek en wat jij dacht en hoe, enz, enz… het is een verwarrende toestand. En toch kan ik praten met mensen die ik niet snap, die mij niet snappen. Er zijn grofweg twee verklaringsperspectieven voor het door mij ervaren ongemak:
1 Ik kan ervoor kiezen die anderen als dom, simpel en minderwaardig te bestempelen, maar waarom zou ik dan met ze omgaan?
Ik loop, in gesprekken met mensen, zo vaak aan tegen onnozele redeneringen, kromme logica, waanzinnige gevolgtrekkingen, compleet bij elkaar verzonnen argumenten en conclusies, zelfgetimmerde bruggen en verbindingen, bokkensprongen als in het nauw gedreven katten om maar uit te komen bij iets waarvan wordt verondersteld dat het het eigen gelijk bewijst of aantoont of ten minste impliceert…. En daarnaar vragen is not done, daar wordt upon gefrowned, of je wordt simpelweg genegeerd. Dat is eenvoudigweg dómheid, toch? Of luiheid. En waarschijnlijk beide… Dat is een standpunt. Maar het is mij onduidelijk of er nadelen aan die domheid zitten, behalve dan dat het mij buiten de gesprekken plaatst. Mogelijk betreft het enkel relatieve domheid. Althans, méér dan dat is moeilijk concludeerbaar, op basis van deze ervaringsbewijslast.
2 Ik kan ervoor kiezen mezelf als raar, incompatibel en minderwaardig te zien. Dat is ook een verklaring voor het voorgaande: dat ik ‘er’ simpelweg niet bij hoor. Dat ik niet mee kan. Niet zonder gefrustreerd te raken. Maar waarom zouden ze dan met míj omgaan? Uit medelijden? Omdat ik ze de hele tijd voor de gek houd en laat geloven dat ik participeer, en dat is een slechte eigenschap van mij. En dom van hen dat ze erin trappen. Of hebben ze door dat ik doe alsof? En zo ja: waarom kunnen we het dáár dan niet over hebben?
En zo is de hele omgang met mensen, begonnen in een poging minder alleen te zijn, een duizelig rommeltje geworden waarin ik verdrink in oordelen, verklaringen (en de onderlinge afleidbaarheid daarvan) en zelfverwijt. Wie wordt daar wijzer van? Is accepteren dat ik niet pas in sociale omgang, zonder dat iemand daar de schuld van krijgt (onvermijdelijk als me erin begeef) dan niet de minst schadelijke optie? Eenzaam ja, maar minder destructief.
Als je een pot pastasaus op de grond laat vallen is het voor je hond onmogelijk onderscheid te maken tussen de saus en de glassplinters, het lekkere en het gevaarlijke. Je moet ‘m zodanig afleiden dat je tijd hebt om de rommel op te ruimen.
Zo is het met het leven ook: het beste wat je doen kan is jezelf voldoende af te leiden zodat je geen tijd hebt om te merken dat het leven een pijnlijke en vijandige boel is. Zelfs als je zo stom zou zijn te denken dat het lekkers is.
Het is de vraag hoe om te gaan me de dingen die soms gebeuren als je jezelf zo uitput dat de meeste dingen langs je heengaan, terwijl je wacht op wat er onvermijdelijk komen gaat. Het is op die dagen dat de regen het hardst valt dat je opeens weet wat je te wachten staat. Het is een omweg richting de voordeur, want het lijkt allemaal eenvoudig, maar tegelijkertijd denk je dat je het nooit zal weten. Want dat is toch uiteindelijk waar we allemaal terecht zullen komen, denk je ook niet? Waarom nu? Waarom ik? Het zou zo ongelofelijk fijn zijn als er iemand met een beginnetje van een antwoord was. Dus ik moedig iedereen die denkt me te kunnen helpen aan dat te doen. Probeer het maar! Waarschijnlijk werkt het niet, maar wie weet. Ik heb tijd en nood, dus kom maar op.
Het staat me tegen hoezeer ik niet anders kan dan de hele tijd mezelf zien in de dingen die ik zie en denk en voel. In alle dingen die me storen ben ik het in het midden. In alle dingen die niet werken ben ik de stok in het wiel. In alle dingen die schuren ben ik het scherpe randje. Hoe mooi zou het zijn als ik kon zien in hoeverre dingen zijn zoals ze zijn door mij, of dat ze ook zo zouden zijn zónder mij? Dat daar een keer duidelijkheid over zou komen?
Ik wou dat er een manier was om te weten wat gezond is. Wat goed is. Waar voldoende ophoudt en matig begint. En waar matig ophoudt en onvoldoende begint. Op de middelbare school werd de suggetie gewekt dat die grenzen duidelijk en meetbaar en transparant waren. Een bepaalde hoevee l fouten per punt, ofzoiets.In mijn leven is er steeds alleen een status. Een huidige positie. En de meetlat waarlangs ik die status leggen kan is een volledig subjectieve, tijdelijke, situationele, bochtige en aan ochtendhumeur-onderhevige. Hoe daarop te sturen?
Er is geen eenheid en geen -meter voor de dingen waarover ik dub. Wanneer is iets teveel, te weinig, te groen, te bleu, te soft, tekort, genoeg? Waar?
Het lastige van de overwinning van de eenzaamheid, is dat de plaats waar je uitkomt er een is van onbereikbaarheid. Eerst was je bereikbaar maar werd je niet bereikt (om welke reden dan ook), nu ben je onbereikbaar geworden en kán je niet meer worden bereikt (al zou men het proberen). Het was eenzaam, nu is het vooral erg alleen. De ironie is dat daar waarvandaan je vluchtte in essentie minder alleen was dan deze. De eenzaamheid dreef je tot deze veroordeling. Als een veteraan.
Het woord. Ik dacht: een vriend. Wat bleek: een vreemde. Hooguit het minst vreemd. En misschien is dat het maximaal haalbare.Je hebt kunst, waarbij, als je op de juiste plek staat, er een coherent beeld, met een conventioneel perspectief, voor je verschijnt. maar als je vanaf die plek opzij stapt bljikt dat het beeld niet alleen uit allemaal onverwachtte onderdelen bestaat, maar dat die onderdelen ook nog eens op een bijzondere manier in de ruimte staan opgesteld, zodanig dat er maar één plaats is waarvandaan het een logisch geheel vormt (of lijkt te vormen). En dat ene punt is er recht voor. De beginsituatie.
De ironie is natuurlijk dat die plek er in de werkelijkheid niet is. Die plek bestaat niet behalve in die kunst. In het echt is er geen weg terug. Je denkt van wel, dat je even wat anders moet doen, (zoals in die droom waarin je even naar de supermarkt gaat om kauwgom te koopen terwijl je onderweg bent om het lot in te wisselen waarop, zo weet je, 5 miljoen euros én 32 maagden zijn gevallen, omdat je weet dat je nog ruim de tijd hebt om het lot in te ruilen en dus kan je ook nog wel even die trap op en die aap aaien en dan, en toen en opeens is het donker en is er paniek en is alles mislukt en hoe kmn je zo stom zijn!) maar dat het allemaal onder controle is. Maar hoe harder je probeert, hoe beter je je best doen: er bestaat geen weg terug. Taal: fantasie. De liefde: behang. Vooruitgang: een spiegel. Groei: afleiding. Rust: verdoving. Gled: het riool. Hoop: drijfzand.
Er bestaat geen perspectief waarvanuit het klopt. Het wordt alleen maar minder. Chaotischer.Vooral voor hen die zich solidair verklaard hebben aan dat perspectief. Mijn strengheid berust op het bestaan ervan. Mijn wijsheid. Foetsie.