Uncategorized

Ambitie is als een motorbootje die een waterskieer voorttrekt. Sommige bootjes gaan hard en recht op hun doel af. Dan is waterskieen goed te doen. Misschien zelfs comfortabel. Andere bootjes varen een bochtiger koers, waardoor de skieer in een grote waaier achter de boot aanslingert, overgeleverd aan obstakels ver buiten de route van de boot. Gevaarlijk. Maar de voorwaartse beweging van de boot houdt ook die skieer, als die vast kan houden, in beweging.

Mijn boot ligt stil, de beoogd bestuurder in slaap gevallen tijdens het vissen waaraan hij begon na de lunch van koffie en koek. De skieer vergetend, verdronken. Niet bestand tegen mogelijke obstakels, onzeker over de richting. Misschien maar beter. Maar de vraag is wie de kapiteins uitzoekt. Het toeval? En wat zegt het over de skieer?

Een man heeft genoeg aan zichzelf. maar dat wordt hem niet altijd in dank afgenomen. dat is niet wat er van je verwacht wordt. Je moet dingen nastreven. Je moet vooruit willen. Of zoals de fitnessinstructrice in de film die werd afgedraaid, in de lege zaal van het budgetfitnesscentrum waar ik in Antwerpen naartoe ga, enthousiast tegen niemand uitriep: “Reach for something!”.

Soms zou ik willen dat ik minder voel. Dan kijk ik om me heen en dan lijkt het alsof de mensen om mij heen hulzen zijn. Hulzen die alleen in mijn versie van de realiteit rondlopen. En dat ik, of een representatie van mij, weer in de realiteit van anderen rondloop. En dat iedereen zo in zijn eigen versie rondloopt. Waarin de ander een placeholder is, een afgevaardigde zonder mandaat van een feitelijke ander, maar niet echt genoeg om rekening mee te hoeven houden. Niet echt rekening houden. Meer voor de vorm. Voor het fatsoen.

Maar dat gaat alleen maar goed zolang ik blijf besluiten te willen voldoen aan een of andere norm. Ik voeg mij. Maar du moment dat ik dat loslaat, begint de boel te wankelen. Maar ook: dan blijken die lege hulzen niet alleen maar leeg. Of in ieder geval: ze zijn met zo veel dat, zelfs als ze leeg zouden zijn, ze me wegblazen. Hun wankelen is stabieler dan het mijne.

Fatsoen is een manier om de werkelijkheid buiten de deur te houden, je ondertal te verdoezelen. Maar het benadrukt je alleenheid ook. Want die leegheid… mensenkinderen, die leegheid. En dan zou ik willen dat ik meer voel. Desnoods pijn. Maar geen zoem meer. Die monotone zoem van een roltrap, de stofzuiger. De electrische tandenborstel. De branding. Testbeeld.

Mijn collega stuurt bewust aan op een onderwerp waar hij wat vanaf weet. Om dan, als ik daar nietsvermoedend over begin, te doen alsof zijn kennis daarover heel vanzelfsprekend is. Iedereen weet dat toch? Mij achterlatend met het gevoel dom te zijn. Of eigenlijk: mij achterlatend met het gevoel dat het aantal gebieden waarop ik als vanzelfsprekend op de hoogte ben en blijf te laag is, of niet passend bij mijn baan of functie. Of inferieur.

Ik ken dat type wel. Wat hij niet weet, is dat mijn geveinsde naiviteit voor een deel een bewuste keuze is. Ik wil niet zijn zoals hij. Zoals zij. Zij die zijn zoals hij. Ik etaleer niet elk brokje informatie wat ik heb als zijnde het bewijs voor meer kennis op een obscuur interessegebied. Ik weet dat niet elk brokje kennis wat hij me voert omringd wordt door aanpalende kennis. Sommige brokjes zijn solitair. Toevallig. Geisoleerd. Dat ik hem niet dwing dat toe te geven betekent niet dat ik het principe niet snap. Het betekent alleen dat ik dat spelletje weiger te spelen.

Als hij daaruit de conclusie trekt dat ik naief of ongeinteresseerd of onvoldoende toegewijd ben (of dat hijzelf superieur is), dan is die conclusie op zijn rekening. Ik sluit niet uit dat die conlusie juist is overigens. Maar het is niet de enig mogelijke conclusie volgende uit het voorgaande. Dat is luiheid. Of onderschatting.

Als ik op bepaald gedrag bij iemand hoop, dan ben ik diegene in zekere zin aan het trainen.

Als ik dan ander gedrag krijg dan ik hoop, moet ik dat gedrag, vanuit pedagogisch oogpunt, waarschijnijk niet belonen. Maar als ik wil dat iemand gedrag gaat vertonen waarvan diegene weet dat ik dat wil, dan is het misschien wel zo sympathiek om diegene te geven wat diegene zelf wil. In de hoop dat het niet opgevat wordt als beloning voor gedrag, maar als poging tot ander, nog niet-vertoond gedrag te verleiden. Als ‘ik zal de eerste zet doen’, in plaats van ‘ik waardeer jouw eerste zet’ (je weet nooit hoe de ander het door jou niet-gewenste gedrag zelf inschaalt tenslotte). Maar dat moet je er allemaal natuurlijk niet bij willen zeggen. Dat begrip ik zelfs.

Er is al zo vermoeiend veel geschreven over de dingen die mij bezighouden. Waarom zou ook ik er nog aan beginnen? De aanblik van mijn toetsenbord of pen overvalt me. Wie ben ik nou helemaal? Wat heb ik toe te voegen?

Waar denk ik aan? Het leven, de dood. Verdriet. Mensen missen. Dingen missen. De tijd en de liefde. Voorwaar geen eenvoudige zaken. Maar mijn meningen daarover, mijn gedachten: gemeenplaatsen. Ik denk niet dat daar publiek voor is. Of misschien alleen de eenvoudigste der zielen. Brugklassers.

Dat in zichzelf is een weinig verheffende gedachte. Want wat zou het? Maar ook: wat zegt dat over mij? Ben ik een puber in het lijf van een veertiger? Hebben mijn gedachten zich nooit verder ontwikkeld, omdat ze me in hun eenvoudigste staat al teveel waren? Ik kwam nooit toe aan het uitserveren, omdat ik nooit tevreden was met de dikte van het deeg. Ik raakte nooit op de openbare weg, omdat ik dacht dat de perfecte bevestiging van mijn fietstas essentieel was. En dus blef ik rommelen in de garage.

Mijn gedachten, die misschien uit hadden kunnen groeien, tot wasdom hadden kunnen komen,al had ik ze die kans gegeven, al had ik ze blootgesteld aan zuurstof, aan alternatieve verklaringen, de wetenschappelijke methode… Helaas: ze stolden onder mijn goedbedoelde zorg. De angst verder te beschadigen voorkwam dat er diepte ontstond, karakter.

Met enige regelmaat waag ik een halfslachtige poging. Het toetenbord gromt me toe. Smijt verwijtende, minachtende blikken mijn kant op. Wat wil jij dan? Jij hoopje cliches. Meningen met een baard. Weigeraar een positie te kiezen.

Je mag niet meespelen zonder in te zetten vriend. Dit is geen liefdadigheid.

Met jou discussieren is als een bijzondere, multidisciplinaire sportwedstrijd waarbij jij de sport kiest, om na (of tijdens) mijn reactie op jouw eerste zet, snel naar een andere veld te rennen en te zeggen dat het toch deze sport was. Jij deelt een stoot uit en als ik probeer te blocken en me voorbereid op een linkse directe spurt jij naar het dartboard en gooit snel drie pijlen. Tegen de tijd dat mijn tweede pijltje in de lucht is ben jij je al aan het omkleden omdat tennis nou eenmaal een andere outfit verlangt. En waar wacht ik eigenlijk op? Je zucht luid. Ik stop met darten, want daar is jouw aandacht allang niet meer, en pak snel een racket om je opslag te retourneren. Nog maar net op tijd. Het derde pijltje nog in mijn linkerhand. Het bitje nog in de mond. Jouw hoofd is al op het basketbalveld. Of bij het schaakbord. Tenminste: als ik een goede return sla. Als ik in het net mep of de bal uitsla blijven we nog even bij tennis. En bekijken we mijn fout in slowmotion op de grote monitor.

Toen Marco van Basten net bondscoach was geworden deed hij iets waar de pers nogal van in de war raakte. Ik weet niet meer wat. Doet er ook niet toe. Een of andere journalist wierp hem tenslotte min of meer hopeloos voor de voeten dat “dat toch niet consequent was?!”. Waarop van Basten kalm en geamuseerd zei: “wie heeft er dan gezegd dat ik consequent moet zijn?”

– exit journalist.

Als ik je vraag of we alsjeblieft een sport kunnen kiezen en daar een tijdje vriendschappelijk mee bezig kunnen zijn kijk je me verwonderd en een beetje bozig aan. “We gingen toch sporten? En dit zijn toch allemaal sporten? Wat is je probleem?”

“Ja, dit zijn allemaal sporten, maar er is niet een spel dat ‘alle sporten’ heet, met bijbehorende en uitgebalanceerde puntentelling en regel-set. In elk geval niet een waar ik van op de hoogte ben. Misschien in jouw hoofd”. Jouw hoofd schudt heftig. “waarom zou er een puntentelling moeten zijn? Wil je dan zo graag van me winnen?” (winnen komt met een verleidelijk glimlachje). “het was toch vriendschappelijk” (vriendschapelijk als iets verachtelijks). “volgens mij wil jij juist winnen” probeer ik, “waarom gaan we anders steeds een andere sport doen op het moment dat ik misschien een punt ga scoren?”

“nee, nee, nee”. Dat heb ik helemaal verkeerd begrepen, blijkt. En bovendien: “dat een-sport-principe van jou: dat hebben we toch net zo goed niet afgesproken?” Jij wordt Marco van Basten. En ik de journalist.

Ik loop stage bij een softwarebedrijf. Ze gaven me een stageopdracht waarin ik dreig te verzuipen. Ik lees me een slag in de rondte over allerlei technieken die een rol spelen, of misschien wel niet, wie weet. Ik hou me vast aan de realisatie dat er een hoop te denken valt over softwareontwikkeling, ook buiten het ambachtelijke welke taal ik nog onvoldoende machtig ben. Een van mijn favoriete stukken die ik las ging over de seperation of concerns. In het kader van programmeren, maar breder toepasbaar. Het gaat over het idee dat er een heleboel aspecten zijn aan een door software op te lossen probleem. Veiligheid, bijvoorbeeld. Gebruiksgemak. Efficientie en schoonheid. Effectiviteit. Schaalbaarheid, herbruikbaarheid. Enz., enz. Seperation of concerns is de realisatie dat het in samenhang behandelen van al die aspecten geen van die aspecten recht doet. Intelligent nadenken over een groot probleem vereist, bij vlagen, het doelbewust negeren van alle andere aspecten dan de ene waarop je je op dat moment richt. In de overtuiging dat er delen van dat aspect zijn die onoplosbaar zijn als je alle andere aspecten in beeld houdt. Volledigheid blokkeert oplosbaarheid. Doe een ding, doe het goed, en doe dat een ander ding. En doe ook dat goed. En keer dan wellicht terug naar het eerste ding. Maar doe niet beide dingen in een keer. Serieel ipv parrallel.

Er is zoiets als een software-architect. Dat is meestal iemand die vroeger programmeur was en zich nu heeft opgewerkt en meedenkt over de inrichting van het project, maar zelf het toetsenbord niet meer vuil hoeft te maken. Daar zijn de programmeurs voor. De software-architecten staan hoger op de abstratie-ladder enerzijds, en anderzijds mogen ze (weer) dingen zeggen als “en dan moet je daar even inloggen” (wat voor een programmeur een heleboel kleine, technische stappen inhoudt).

Goede softwarearchitecten begrijpen (omdat ze waarschijnlijk zelf ook geprogrammeerd hebben) dat programmeurs zijn veroordeeld tot ge-seperate concerns, puur omdat programmeurs maar twee handen (en een toetsenbord) hebben . Je kan maar met een ding tegelijk bezig zijn. Of je rent je rot tussen onafgemaakte stukjes. Minder goede softwarearchitecten denken dat programmeurs mee kunnen in abstracte vergezichten met vrije associatieve oefeningen, zonder te blijven hangen achter allerlei haakjes waarvan ze weten dat die er gaan zitten (slechte programmeurs denken dat ze dat ook moeten, overigens).

Misschien is de sport-metafoor onduidelijk (en bovendien: sportmetaforen… hoe streotypisch wil je het hebben?). Misschien ben jij een softwarearchitect die door een groot project heenraast, overal dingen aanstippend die moeten gebeuren of aandacht behoeven, en ik de overwerkte programmeur die er, met bezweet voorhoofd en rondslingeerende paperassen achteraan hobbelt, in een poging je uit te leggen dat als we dat ene ding fixen dat dat dan in deze versie van dat enestukje software wel voor een paar problemen zou kunnen zorgen die we dan daar weer tegen zullen komen, zeker als we de klant nu dit beloven, wat dus echt niet kan, enz., enz. Jij hoort me niet, want jij zit allang stralend te vertellen over heel iets anders waarom je met de klant hebt zitten brainstormen wat we kunnen doen op dat andere project, je weet wel, dat waarbij we toen dat ene ding hadden gedaan waar we eerder zo mee hadden geworsteld hahaha toen het bijna allemaal misging, en trouwens, weet je wie ik gister tegenkwam?

– exit programmeur

Van binnen een spookhuis. Piepende trappen die me hysterisch hoger stuwen, steeds warmer en gejaagder, in de hoop op ontlading. De valse belofte van locht aan het einde van de tunnel. Terwijl: de uitgang is beneden

Mannen hebben zo hun manieren van versieren. Ik kan eigenlijk alleen de romantische tobber. Vertelde haar over hoe het me spijt dat we in razend tempo verleren brieven te schrijven. Liefdesbrieven, vooral. De kunst van het verleiden op papier, het geduld om – na een of meer kladjes – je definitieve aanval op haar hart netjes, leesbaar, verleidelijk doch definitief aan het papier toe te vertrouwen. En dan het wachten.

Ze liet me haar zoenen.

Ik zag haar nooit weer, maar we schreven brieven. Over wat we deden, waaraan we dachten, over waaraan we ons stoorde en wat ons opvrolijkte. We schreven hoe het had kunnen zijn (ik), nooit zou zijn (zij) en hoe dat mij speet.

Nooit heb ik geweten of ik alleen haar schreef. Ze woonde samen, toen, en wellicht nog steeds. Zodra ik een brief had gepost zag ik ze voor me, zich verkneukelend, de laatste happen van hun avondeten sneller wegslikkend, om bij de koffie mijn nieuwste brief samen te ontleden. Leuk!

De spanning van het najagen van een bezette vrouw bleef, en dat is heel wat waard. Maar de spanning van iemand voor je te voelen vallen bereikten we niet. Ze gaf me de kans brieven te schrijven en dat was waarom ik had gevraagd. Maar meer kreeg ik dan ook niet.

De deur van de Turkse kleermaker was dicht en bleef dicht. Ik zou zelf aan de slag moeten met naald en draad. Waar koop je draad? En hoe maak je zo’n stokje? Het knoopje zelf had ik in mijn portemonnee gestopt. Haar het draadje was, zoals ze zeggen ‘onherstelbaar beschadigd’.

Ik knipte het onderste knoopje van mijn overhemd om zeker te weten dat ik doorgespoeld heb.

Sommige mensen denken hele dagen aan de rampen die zich thuis afspelen omdat ze het gas niet hebben dichtgedraaid. Of de deur niet op slot deden. Ontploffingen en insluipers bevolken de hoofden.

Ik vermoei mezelf met het idee dat ik ben vergeten het toilet door te spoelen. In mijn angstgedachten zie ik hele mensenmassa’s hun hoofd mijn kant op draaien als ze horen van die veeg. Of erger nog: de hele boel.

De schande, de hoon: ik voel hem. En dus maak ik filmpjes, die ik terugkijk als ik twijfel. Smakelijk? neen. De telefoons van mijn vrienden staan vol filmpjes van brabbelende kwijlende kruipende kinderen in alle schattige oeliepoeliekroelie-varianten. Mijn telefoon overstroomt van wegspoelende drollen. Steeds hetzelfde ritme: drol, spoel, floep, weg. Einde filmpje. 187 filmpjes van een seconde of 4.

Maar vandaag was mijn batterij leeg. En dus trok ik het knoopje van mijn overhemd, terwijl ik doorspoelde. Zodat ik het zeker zou weten. Maar ik weet dus niet hoe ik van die stokjes maak waar knopen op staan…

Mijn gerechten zijn zo evenwichtig als hun kok: de kersen op de taart haast vergaan, door de lange tijd in de oven, maar de rand nog niet gaar. Waarom? Wist ik het maar. De huid van de vis, waarop ik de stakker bakte, plakt aan mijn oude koekenpan, terwijl het vlezige gedeelte rond de okseltjes van zijn voorvinnen nog glazig en drillerig is. De worteltjes bijna snot, de koffie al koud. Het deeg wil niet rijzen, terwijl de slagroom alweer ingezakt is. Niets loopt in de pas. Zozeer zelfs, dat ‘de pas’ een te grote jas is. De rode draad van dit verhaal is alleen te vinden in de afwezigheid van samenhang. De boodschap wordt gekenmerkt door nonexistentie.

Maar waarom dans ik zo uit maat?

Copyright 2013 ikvergisme // Aangedreven door WordPress