Het is gek om te zeggen, als softwareontwikkelaar, maar ik kom er achter dat ik helemaal niet zoveel energie haal uit het idee van automatisering. Soms, als ik met vrienden praat over mogelijke banen die ik zou kunnen doen, komen we uit bij het onderwijs. Er stroomt onderwijsbloed door mijn familie, dus zo’n gek idee is dat niet. Maar als ik dan nadenk over welk vak ik zou kunnen onderwijzen stuit ik op leegte. Ik denk dat ik voor elk vak waarin in eindexamen deed vierkant zou zakken als ik dat nu opnieuw zou moeten doen. Nederlands misschien niet. Heel misschien Engels. Maar dat is in beide gevallen vooral omdat ik wel vertrouwen heb in mijn tekstvaardigheden in beide vakken. Dat is nog wel iets anders dan les geven.

Direct gevolg is dat er een heleboel dingen zijn die ik misschien had kunnen begrijpen als ik destijds door was gegaan, doorgegroeid was op dat (nu dus niet meer aanwezige) niveau van het eindexamen. Misschien had ik dan kunnen begrijpen hoe een koelkast werkt. Een magnetron. Electriciteit. Het internet. Isomeren. Zinsontleding. Thermodynamica (ik ben nu gewoon termen aan het strooien die wel zijn blijven hangen, zij het solitair, zwevend in leegte). Inflatie en recessie. Logaritmen. Vrije radicalen. De loef- en leizijde van een berg.

Fucking bladgroenkorrels.

Maar nu zijn er dus een heleboel hele vanzelfsprekende dingen in mijn dagelijkse omgeving die ik niet begrijp. De neiging om nog meer uit mijn zicht te houden door het te automatiseren spreekt me niet aan. Laten we de boel niet nog complexer maken dan het allemaal al is. Je moet zoveel vertrouwen hebben in… in wat eigenlijk? De ander? Het zal wel goed zijn. Klopt vast wel. Doet vast precies wat ik wil, want ik ben een van een groep met een grotendeels gedeelde behoefteset, dus als we er gemiddeld min of meer blij of tenminste tevreden van worden: het zal wel goed zijn. Maar ik twijfel.

Lang verhaal kort: een softwareontwikkelaar die niet houdt van automatiseren. Dat ben ik in een notendop. Lach maar.

Maar goed. Kierkengaard dus. Een andere conclusie die op de loer ligt, is dat er blijkbaar een soort universele patronen zijn, waar we steeds in verzeild raken. Een soort karrensporen. Je denkt dat je iets unieks doet, dat dingen stap voor stap bijzondere en historische tweesprongen zijn, dat jouw karakter of persoonlijkheid een bijzondere glans geeft aan dit onontgonnen gebied, maar als je achterom kijkt blijkt het allemaal een variatie op een oud en bekend (om niet te zeggen afgezaagd) thema te zijn. En soms noemen we dat karma, soms zeggen we dingen als ‘Het bloed kruipt waar het niet gaan kan’, of schudden we ons hoofd en hebben het over een crime passionel, alsof dat alles verklaart. Of we zeggen simpelweg ‘zo gaan die dingen’. En brommen berustend. Iedereen is niet verbaasd, meestal.

Het leven diens voorwaart geleefd, maar kan alleen achterwaarts begrepen worden. Ofzoiets. Kierkengaard. Een optimistische gedachte. Christelijk bijna. Heb vertrouwen, het zal logisch blijken. Vertrouwen, geloof, hoop. Het lijkt allemaal zo verdraaid op elkaar.

Afgezien van de mechanische, puur bio-chemische brandstoffen als voedsel, zonlicht en lust, zouden we dat wat ons voortdrijft in die hoek moeten zoeken. Ergens diep is de blauwdruk van het leven is een voorwaartsheid verankerd, die toch niet anders kan dan berusten op de aanname dat wat-het-dan-ook-moge-zijn-wat-volgt, we zullen het aankunnen. We treden het tegemoet.

Als ik daar zo over nadenk zou je het ook misschien andersom kunnen zien: er is helemaal niet zoiets voorstuwends, het is alleen dat wat we tijd noemen. Iets daar in de toekomst forceert zich op ons. Duwt zich door ons heen het verleden in. En wij hebben het maar te slikken.

En toch: als ik geen hoop meer heb, geen eigen voortwaarts momentum, dan ben ik goed in staat de toekomst die zich op mij stort van franje te ontdoen. Ik kan bijna tot stilstand komen. de tijd teruggebracht tot haar minimale snelheid. Of zou dat alleen een eerste-wereldprivilege zijn?

Al sinds de brugklas geeft de vraag “wat lijkt je leuk om te doen?” mij kriebels. Ik overwoog de kunstacademie, architectuur, kunstmatige intelligentie en industrieel ontwerp; ik probeerde technische informatica en filosofie, en maakte uiteindelijk hbo communicatie af. Omdat het zo lekker breed is. Lees: kiezen zonder echt te kiezen.

Een paar jaar geleden dacht ik te weten wat ik wilde, en begon een omscholingstraject tot software ontwikkelaar. Alleen: ik bleek dat maar half leuk te vinden, in de dageljkse praktijk. En dus sta ik voor de zoveelste keer voor dezelfde vraag: “wat lijkt me leuk?”.

Ik stond onder de douche na te denken over een hoornsonate die ik op de radio hoorde. Mijn vriendin doet een opleiding radio maken aan het conservatorium in Mechelen, en werkte mee aan een radioprogramma. In dat radioprogramma trad een jonge hoornspeler op, samen met een pianist. Het was niet extreem goed in de technische zin, geloof ik. Er was vast iets op aan te merken qua timing, weet ik veel. Ik ben geen muzikant. Maar het was desondanks te gek. En ik weet niet precies wat het was. Daarover dacht ik dus na onder de douche. Het was niet voorzichtig en dat was fijn. Maar het was ook niet brutaal, vaak toch het alternatief voor voorzichtigheid. Een amateurmuzikant die voor het eerst mag optreden op de radio lijkt me goed te plaatsen ergens op die as: voorzichtig want bang om iets fout te doen, of (het andere uiterste) brutaal om zeker te zijn dat niemand denkt dat je bang bent om iets fout te doen.

De betreffende hoornist is vast ergens op die as te plaatsen, maar de kern van wat er bijzonder was aan het optreden kan je pas vinden door op een andere as te zoeken. Welke as? Dat weet ik nog niet precies. Dat is een kwestie van woorden zoeken, proeven, niet te hard zoeken. Laten komen. En dat is een deel van wat ik fijn vind, maar niet wat ik nu wil zeggen. Waar ik nu even extra blij van werd is het besef dat ik plezier haal uit het idee dat er een soort ruimtelijkheid bestaat waarin een of meerdere assen, waarop je (in dit geval) een uitvoering van een hoornsonate kan plaatsen, en dat die assen een relatie met elkaar hebben. Zich ruimtelijk tot elkaar verhouden. Dat er een ruimte is waarin je, door die verschillende assen, die elkaar misschien wel kruisen, je vinger achter het onderscheidende van de uitvoering kan krijgen.

Nou is het niet zo dat ik nooit eerder dacht eindelijk te weten wat het is dat me beweegt of, beter nog, blij maakt. Nee, dat gebeurt met enige onregelmatigheid. Maar toch: dit hoort ook op die kleine stapel.

En het is helaas ook niet zo dat dit douche-inzicht direct een idee voor een (soort) baan oplevert. Maar toch. Laat ik even blij zijn met er blij van te zijn geworden, desondanks.

Op de middelbare school gingen ik en twee vrienden in de pauzes praten en rondhangen op een bepaalde straathoek. We zaten niet bij elkaar in de klas, maar kenden elkaar langs andere wegen. De ene was een buurjongen van een oud-klasgenoot; de ander een oud-klasgenoot van mijn broer. En we voetbalden alledrie bij dezelfde vereniging. De school zorgde er alleen voor dat we alle drie op diezelfde momenten op ongeveer die plek waren. Afgezien daarvan speelde hij geen enkele rol in ons samenzijn.

Op die straathoek was ook iemands tuin. Met een hekje waar je fijn op kon zitten. Een van ons is daar eens, terugkomend uit het cafe, naast een nachtbraker gaan zitten. ‘Goedeavond’ haalde hij nog net, voordat hij achterover in de tuin donderde.

Ik herinner me dat we een keer probeerden ‘vorm’ uit te vlooien. We voetbalden dus alle drie, en naast Jiskefet was dat een vast onderwerp in onze gesprekken. Ook rende ik een keer bijna onder een auto, toen we met een stuiterbal in de weer waren.

Maar goed. Vorm dus.

Een van ons vertelde over de wedstrijd die hij dat weekend gespeeld had. En hij was al dan niet in vorm geweest. Er ontstond een gesprek over wat dat dan was. En of er en formule voor kon worden bedacht. Okay, dus school speelde misschien toch een kleine rol. Al zijn wij wel het type man dat zoiets doet: fantasievolle, meanderende gesprekken in malletjes persen van dingen als formules, en logica. Protocollen.

Goed. Het begon nog wel overzichtelijk, met wat eenvoudige variabelen, zoals vermoeidheid, blessurevrij-zijn, vertrouwen van de trainer. Eigenschappen van de omgeving kwamen aan bod, zoals het veld, het weer, de medespelers. Maar het werd al snel erg ingewikkeld. Wat moest de verhouding zijn tussen de rol van het weer en de mate waarin het de avond tevoren ‘gezellig was geweest’? En bestond er echt een relatie tussen de juiste hardheid van de bal en de prestatie? En zo ja: welke dan?

Terwijl iedere voetballer weet hoe vorm voelt. Maar wat is het?

Gelijkkrijgen in een ruzie of discussie is net zoiets. Je voelt het als het aan de hand is, of eraan zit te komen, maar als je gaat bedenken hoe het van binnen werkt: je raakt steeds verder van huis, want er blijven factoren bijkomen. Timing, toon, gezichtsuitdrukking, volume, de onderlinge dynamiek, de geschiedenis van die onderlinge dynamiek, veranderenden omstandigheden (in de brede zin van het woord), bewijslast, retorische trucs, de relatie…

En dat is nog maar wat ik zomaar kan bedenken. De liojst is zolang als je’m maakt. Een lijst met dingen die je natuurlijk lang niet altijd allemaal nodig hebt. Ook al zo verwarrend.

Maar iedereen weet hoe het voelt als ‘de overwinning’ definitief jouw kant op glijdt. Of bij je vandaan. En iedereen weet dat, omdat het iedereen wel eens overkomt. Beide kanten op.

Een andere vraag dan dus: wat betekent het als je met een bepaald persoon buitengewoon vaak aan een van beide kanten zit? Als je alle discussies wint? Of verliest?

Wat betekent het als je nooit in vorm bent? Welke variabele moet je dan veranderen?

Verboden liefde, zo hadden ze het genoemd. Wrang. Je kan niemand verbieden van iets of iemand te houden natuurlijk. Misschien kan je iemand verbieden die liefde te uiten, je kan de gedragingen die daarbij komen kijken verbieden. Misschien. En je kan twee mensen bij elkaar uit de buurt houden.

Misschien gaat het hier om de vleselijke liefde. Ook niet onbelangrijk. Of een huwelijk waar een stokje voor werd gestoken. Een boze vader, een beschermende broer. Je weet het niet. Maar verboden?

Op de Vlaamse televisie is een programma waarbij de host elke dag een (meer of minder) bekende Vlaming op de bank uitnodigt om twee keer een tekst voor te dragen. Een keer aan het begin van de uitzending; de tweede keer aan het einde. Tussen beide lezingen bespreken ze de tekst. Voila, zouden de Belgen zeggen. Mooie televisie.

Vorige week was er een Vlaamse psychiater te gast. Ze las een stukje voor van Yalom, de Amerikaanse schrijver/psychiater. Het ging over de mogelijkheid het voortleven van een overledene (die er volgens bepaalde religieuze stromingen uit zou zien als een versie van een hiernamaals, of in de biologie als een pure scheikundige aangelegenheid) te zien als een invloed die uitdijt, zoals de ringen in het water. Dat stelt je in staat te geloven in duurzame, echte invloed, zonder dat je hoeft te geloven in een soort magische plek. En je kan het bestaan van die plek afwijzen zonder daarmee overleden familieleden te reduceren tot stof en compost.

Gisteren overleed de oma van mijn vriendin. Aan corona. Een verdrietige dag. Want overlijdende oma’s: godverdomme nog aan toe. Alsof er een bot wat gewoon nog prima vastzat en een functie had met geweld uit je lijf getrokken wordt. Een stomp in je maag. Zo was het toch helemaal niet de bedoeling?

We spraken elkaar ‘s avonds over de uitvaart. De praktische dingen. Verdriet. Herinneringen. En we spraken over die kringen in het water. Over dat mijn ene oma in mijn hoofd er altijd nog is. In hoe ik dingen doe. En ik zie haar in mijn neven, in mijn zussen. En hopelijk later in mijn neefje, via mijn broer.
De andere oma is wat verder weg, maar dat heeft niks met de dood te maken: zij was gewon wat minder aardig voor me. Vond ik in elk geval.

Waar ik toe probeer te komen is dit: knappe jongen die mij de liefde voor mijn oma’s verbied. Verboden liefde? My ass!

Het beste wat je voor iemand kan doen, denk ik soms, is die ander te laten geloven in dat waarin hij zelf niet durft te geloven, of waarbij hij voor zijn eigen geloof een klein extra zetje kan gebruiken.

Help mij te geloven dat ik een held ben, een adonis die je week in de knietjes maakt, the next big thing op het literaire veld, een begerenswaardige vangst: ik ben als was in je handen. Maar schaar je achter alle ontkenners van het bovenstaande, hoezeer ze ook gelijk mogen hebben, gemeten langs de liniaal van de werkelijkheid: ik word schrikachtig en wantrouwend.

Met de waarheid heeft het niet zo vreselijk veel te maken allemaal. Ik geloof dat ik vind dat iedereen mag kiezen waarin hij hoopt te mogen geloven. En als je dat waarvoor ik kies stom vindt, loop dan gewoon rustig door naar de volgende. Ik zit niet te wachten op afkeuring, eigenlijk. Of op een correctieronde. Uitleg waarom ik verkeerd koos.

Maar als je het wel leuk vindt: je bent welkom. Help me mijn beste zelf te zijn en toon me af en toe wat je wil waarin ik je help geloven. We kunnen elkaar helpen vliegen, of we kunnen elkaar op de grond houden. Veel meer opties zijn er gewoon niet.

Soms open ik zomaar Google omdat ik denk dat ik precies kan formuleren wat het is waarnaar ik zoek. En dat een zoekmachine dan dus precies is wat je nodig hebt.

En dan zit ik daar te staren naar een zoekvak. Met een knipperende cursor. Doordrongen van dat precies dit het probleem is: ik wéét niet wat ik zoek. Ik weet niet hoe het heet. Waar het bij hoort of onder valt.

Maar ik mis het.

Ik hou van dingen die logisch volgen uit andere dingen. Wanneer we afspreken vegetarisch te gaan eten, lopen we zonder meer langs de slager, waar de worstjes ons tegemoet liggen te shinen. Wanneer we een rustig weekend planden, gaat de uitagenda direct de prullenbak in: nazomerfestival of niet.

Want afspraak.

En dan bedoel ik niet dat een rustig weekend beter is dan een druk weekend, of dat vegetarisme beter is dan vleeseten (misschien vind ik dat wel, maar dat is niet waar dit over gaat); en ik bedoel zelfs niet dat ik je als een soort ordehandhaver achterna zal zitten omdat ik afspraken als keurslijf op het schild heb gehesen: ik bedoel alleen dat het me rust geeft te voelen dat een enkel besluit, of een enkele keuze, een heleboel momenten vergemakkelijkt.

Ik hoef niet bij elke worst individueel na te denken of ik daar trek in heb. Ik hoef niet elke activiteit van een weekend te proeven in gedachten, af te wegen welke het beste past bij hoe ik me op dat moment voel of misschien wel zal gaan voelen: ik heb een richtsnoer. En dat richtsnoer mag best anders; maar dan heeft dat (dus) invloed op meer dingen die volgden uit het vorige richtsnoer. Dus: lekkere worst, maar dan gaan we ook langs de viskraam. of: prima als jij naar dat concert wilt, maar dan heroverweeg ik het voorstel van mijn vrienden om naar het voetbal te gaan kijken. Want: logica. Ik snap dat dat rigide klinkt. Of als een soort jij-bak. Maar misschien is dat niet mijn drijfveer. Of is dat uitgesloten?

Mensen vragen met soms te kiezen. Er is een soort onuitgesproken aanname dat ik zo’n keuze maak op basis van een door mij bij mijzelf gevoelde voorkeur of ‘zin’. Dat richtinggevende dingetje geeft mijn keuze waarde. Maar ik merk steeds vaker dat ik eigenlijk het beste ben in kiezen als ik niet probeer dat dingetje te vinden. Ik ben slechtziend voor het vinden ervan.

Maar daarmee moet ik dus nog een soort meta-keuze maken: een waardevolle niet-keuze (wat dat ook precies moge zijn) of een lukrake (want niet gestoeld op ‘zin’) keuze.

Copyright 2013 ikvergisme // Aangedreven door WordPress